Ga naar belangrijkste inhoud
Reservepopulatie

Dierentuinen zijn een belangrijke plek om onderzoek te doen. Veel onderzoeken, zoals gedragsobservaties, zijn moeilijk uit te voeren in de natuur omdat dieren bijvoorbeeld snel uit het zicht verdwijnen. Kennis over fysiologie, genetica, gezondheid en veterinaire zorg is makkelijker te verzamelen in een gecontroleerde omgeving en met dieren die gewend zijn aan contact met mensen. De kennis die we opdoen delen we zo veel mogelijk met natuurbehoudsprojecten wereldwijd.  De resultaten van wetenschappelijk onderzoek delen we door middel van publicaties.

Populatiemanagement programma's streven naar gezonde reserve populaties dieren in dierentuinen. Verder streven we er naar om de populatiemanagement programma's zoveel mogelijk te integreren met de natuurbehoudsactiviteiten in de landen van herkomst (in situ).

Geen enkele dierentuin heeft genoeg dieren van één soort om een levensvatbare populatie op te bouwen. Daarom werken dierentuinen samen. De coördinatie van populatiemanagement programma’s gebeurt op Europees of zelfs internationaal niveau. Door de samenwerking en uitwisseling van dieren tussen verschillende dierentuinen kunnen we dierentuinpopulaties genetisch gezond houden. Deze uitwisseling van dieren vindt altijd met een gesloten beurs plaats. We doen dus niet aan het kopen en verkopen van dieren.

Binnen de populatiemanagement programma’s werken we samen met verschillende EAZA dierentuinen. EAZA staat voor ‘European Association of Zoos & Aquarias’en is de overkoepelende organisatie voor Europese geaccrediteerde dierentuinen. Om lid te zijn van EAZA moet je als dierentuin aan strenge eisen voldoen. Hierdoor is de kwaliteit van Europese dierentuinen gewaarborgd. De populatiemanagement programma’s van EAZA dierentuinen noem je ook wel EEP’s. Dit staat voor ‘EAZA Ex-situ Programme’. Op dit moment zijn er meer dan vierhonderd Europese populatiemanagement programma’s.

De coördinator van een populatiemanagement programma bepaalt samen met een commissie van experts welke dieren nakomelingen mogen krijgen en uitgewisseld moeten worden. Ook bepaalt men naar welke dierentuin de jongen gaan als ze groot zijn. We gebruiken hiervoor computersoftware die de genetica van de populatie analyseert. Daarnaast bepalen de experts ook het beleid voor de lange termijn. Bijvoorbeeld: voor hoeveel dieren is er plek over 10 jaar? Of wat moet er de komende jaren gebeuren om de inteelt in de populatie laag te houden? 

In Blijdorp worden de volgende populatiemanagement programma’s gecoördineerd:

  • Aziatische olifanten: EEP (populatiemanagement programma van EAZA dierentuinen)
  • Rode panda’s: EEP en het wereldwijde populatiemanagement programma (GSMP)
  • Kuifherten: EEP
  • Egyptische landschildpad: EEP
  • Rüppellsgier: EEP
  • Kroeskoppelikaan: EEP

Binnen een populatiemanagement programma kijkt men hoe de dierentuinpopulatie de wilde populaties kan ondersteunen. Om dat te kunnen bepalen kijkt de coördinator naar het bedreigingsniveau van een diersoort en waardoor dat komt. Daarvoor gebruikt men onder andere de IUCN Rode Lijst. Dit is de meest uitgebreide informatiebron ter wereld van diersoorten en hun bedreigingsstatus.

Verder kijkt men naar de grootte en genetische waarde van de verschillende dierentuinpopulaties wereldwijd. Op basis van deze informatie wordt de functie van een populatiemanagement programma bepaald. Een populatiemanagement programma kan een educatieve functie hebben of betrekking hebben op het ontwikkelen van een reservepopulatie die van nut kan zijn bij herintroducties. Helaas worden steeds meer diersoorten met uitsterven bedreigd. Daarom bepaalt men de functie van het populatiemanagement programma eens in de vijf tot tien jaar opnieuw. Op deze manier worden populatiemanagement programma’s meer en meer een onderdeel van de soortbescherming in de landen van herkomst. Dit doen we volgens de ‘One Plan Approach’ geïnitieerd door de IUCN. Deze aanpak heeft als doel alle wereldwijde natuurbehoudsinitiatieven met elkaar te linken zodat een gezamenlijke aanpak ontstaat.